Weten en waanzin
“Het lijkt echter dat het Hegel slechts schijnbaar aan trots ontbrak (hij had niets van de huisknecht)*. Hij had ongetwijfeld een irriterende, zalvende toon, maar van een portret van de oude Hegel denk ik de uitputting te kunnen aflezen, de afschuw bij de grond der dingen aanbeland te zijn – God te zijn. Hegel geloofde twee jaar lang waanzinnig te worden, op het moment dat het systeem zich sloot” (De innerlijke ervaring, 144).
Hoewel Bataille Hegels idee verwerpt dat de geschiedenis de mens naar inzicht leidt (het ‘absolute weten’), is hij niettemin gefascineerd door de durf, het lef van een man die in het denken tot het uiterste durfde te gaan. Deze durf om tot het uiterste te gaan, gaat gepaard met angst.
Angst is een onontkoombaar gevolg van die radicale wil om (in het weten) tot het uiterste te gaan; een angst die zich bij Hegel manifesteerde als een angst om gek te worden. Hoe kan het ook anders? Bij het naderen van de limiet (beperking én uiterste grens) dreigt er zelfverlies. Dan kan het ik niet anders dan in paniek raken en terugschrikken voor de afgrond die zich opent (en laten we nog eens benadrukken dat die afgrond zich pas dan opent wanneer iemand tot het uiterste is gegaan – vandaar Batailles bewondering voor Hegel).
Het ik wijkt terug en klampt zich vast aan het weten. Oog in oog met het onbekende (de vreemdheid van de ander, het geweld van de natuur, de grens van de dood …) keert het ik op zijn schreden terug en wil ook het onbekende begrijpen en beheersen.
Hegel is de denker die in dit begrip het verst is gegaan. Maar wat gebeurt er wanneer iemand denkt dat alles bekend is, dat hij zich overal van bewust is? Dan speelt alles zich in de geest af, op het niveau van het denken. En wat is dan nog de relatie van de geest met wat ‘erbuiten’ gebeurt? (nu wordt ook duidelijk waarom Hegel vreesde krankzinnig te worden). Wanneer ‘in werkelijkheid’ alles zich afspeelt in de geest, dan is er geen buitenwereld meer: de wereld waarin we leefden, wordt gereduceerd tot een irreëel aanhangsel van de ware geestelijke werkelijkheid.
Dan sluit de geest zich op in zichzelf (als in de waanzin):
“het absolute, circulaire weten is onherroepelijk niet-weten“ (De innerlijke ervaring, 143).
Een waanzinnig gevoel van vervreemding kenmerkt het ik dat vast blijft houden aan de wil tot weten, dat vast blijft houden aan zichzelf, aan het willen beheersen, begrijpen.
* Niemand heeft zo diepgaand de mogelijkheden van het begrip uitgebreid als hij (geen enkele doctrine is met de zijne vergelijkbaar, ze is het hoogtepunt van het positieve begrip).