Vlakbij het onmogelijke I: Irak
Een foto in de krant. Eronder staat: ’44 doden bij bomaanslagen in Irak’.
Een auto kijkt uit over het marktplein. Of kijk ik door de ruiten van de auto over het plein? Mijn blik verbindt zich met die van de fotocamera en ik bevind me in een uitgebrande auto op een marktplein in Bagdad. Erbuiten staan mensen, op eerbiedwaardige afstand. Ze passen netjes binnen de lijnen die het autowrak trekt: de meesten zie ik binnen het kader van de verdwenen voorruit; enkelen door de twee kleinere zijvensters. Het zijn allemaal mannen die me aanstaren, sommigen staan met de rug naar me toe. Een groepje jongere mannen, anders dan de ouderen niet in traditionele kledij, staat erbij alsof ze zich nog steeds moeten verdedigen tegen het geweld dat hier plaatsvond. Een van hen staat met zijn handen gevouwen voor zijn kruis en leunt achterover op een been, als een vechtjas die zonder vrees zijn tegenstander opwacht. Naast hem staat iemand die op zijn andere been steunt, zijn armen voor zijn borst gevouwen. De oudere mannen lijken vooral bezig het voorval te bespreken.
De auto trekt zich er niets van aan; blijft staan waar hij staat; is zo dood als een pier, maar houdt de menigte toch op afstand. Dat geeft hem een verheven status, een luguber aura.
Ook ik voel me verheven, onbenaderbaar en onzichtbaar. De mannen zien vast niet dat ik er ben. Ik voel me de ‘ghost in the machine’, eigenlijk alleen mentaal aanwezig. Ik zie hen wel, maar zij mij niet. Zij praten over een autowrak. Ik zit in een auto waarvan de chauffeur is weggeblazen: je kunt je voorstellen dat hij met zijn handen hing op het stuurwiel, een van de weinige onderdelen die nog herkenbaar zijn. Het draait vast nog, alleen zal het draaien verder niets in beweging zetten.
Het tafereel lijkt wel een plaatje dat op de vensters is geplakt, een panoramiek stuk behang dat ik er met een lange haal van mijn armen af zou kunnen trekken. Zou dan blijken dat ik slechts in een museum sta en als een nieuwsgierige bezoeker snel even een blik in een uitgebrand autowrak werp? Een artistieke verwerking van ‘Irak’? ‘Steek uw neus even in andermans zaken! … brrrrr … niks aan … snel naar een volgend object’.
Hoe kom ik trouwens weer weg? Gewoon doorlopen zoals in een museum, of als in een krant de bladzijde omslaan? Het gruwelijke uitzicht van het beeld, het inzicht, is dan zo weer vergeten, want vluchtig. Maar ik heb de foto uitgeknipt en bij me gestoken. Waarom? Een herhalend inzicht? Een fascinerend uitzicht? Om niet te vergeten? Om mezelf mentaal te transporteren naar verborgen werelden, naar zaken die ik niet als toeschouwer kan beschouwen en die ik daardoor onderga? Want ik ga onder in die voorstelling van de verwoeste auto. Mentaal zit ik er even in (of dichtbij), hoewel fysiek op afstand, ongeschonden. Zou ik er mentaal niet ongeschonden uitkomen: getroffen, aangedaan?