Oneindig verlangen

‘over’ Georges Bataille

“Elk slag mensen voor zich en ieder het zijne … geef mij maar het mannelijke en het vrouwelijke,
Geef mij maar mannen die eerst jongens waren en nu van vrouwen houden,
Geef mij maar de trotse vent die geraakt is door een vernedering,
Geef mij maar het meisje en de oude vrijster … geef mij maar moeders en de moeders van moeders,
Geef mij maar lippen die glimlachten, ogen waar tranen in stonden,
Geef mij maar kinderen en de verwekkers van kinderen
(Whitman 2005, § 7 – vertaling aangepast)

Nietzsche contra de monniken

Een gebrek aan durf, aan trots vooral, is wel het laatste dat men Nietzsche kan verwijten. Hij heeft nooit willen toegeven aan zijn eigen zwakheid; de inzet van zijn denken was juist om de (eigen) zwakte steeds weer te overwinnen. Zo wilde Bataille, met de dood voor ogen, geen priester in zijn nabijheid. Ook hij was te trots om zijn angst te laten bezweren door God, of om zich van de wereld af te keren.

“Zich afkeren van de wereld, van het toeval en van de waarheid der lichamen, dat is beschamend. Er is geen grotere zonde” (Sur Nietzsche, 90).

Al in de Middeleeuwen werd de melancholie een monnikenziekte genoemd, een ziekte die gold als een van de zeven doodzonden. Het duistere deel dat ons gemoed bezwaart, stelt ons op de proef en vergt een sterke kracht om overwonnen te worden. Een overwinning die bestaat uit een krachtige levenslust en een handelen met overtuiging – en niet uit gebeden, geestelijke liederen en troostschriften die, volgens de protestantse orthodoxie, het bestaan opnieuw moesten verlichten.