“En leidt ons niet in verwarring …”
Mijn ‘Ietsisme’
“Er moet toch iets zijn” (het ‘folk-idee’ van God). Ik deel de wanhoop.
Er moet toch iets zijn dat het bestaan een fundament geeft, een ‘onverwoestbare substantie’; iets dat blijft bestaan, duurzaam is, de dood weet te doorstaan. Ik probeer dat te vatten door het schrijven.[1]
‘alles voor niets geweest? … dat kan toch niet!’: zo is het dus tevens mijn fanatisme.
“Neen, wij geven de moed niet op.
Al gaan wij ook ten onder naar de uitwendige mens, ons innerlijk leven vernieuwt zich van dag tot dag.” (2 Korintiërs 16)
[1] Tegenover het heersende ethische discours dat wezenlijk niet-tragisch is doordat het de gruwel van de dood niet onder ogen wil zien, stelt Badiou “het Onsterfelijke van het verzet” (Badiou 2005, 62). Het vermogen tot waarheid, het trouw zijn aan een bepaalde waarheid – zoals in mijn geval het geloof in de waarde van het ‘authentieke’ filosofische woord tegenover het conformistische academische gebabbel – introduceert het ‘onsterfelijk-zijn’ in het menselijk bestaan (id, 53), het is wat iemand “deel doet hebben aan een ogenblik van eeuwigheid” (id. 73). Badious analyse lijkt mijn positie dus te vatten. Ook zijn beschrijving dat het nieuwe van een waarheid die inbreekt in het gevestigde weten noodzakelijkerwijs vastberaden tegenstanders ontmoet, is treffend. Een waarheid, aldus Badiou, als uitvinding van het nieuwe, kan “alleen bewaarheid worden tegen de heersende opinies in, die immers nooit iedereen maar slechts enkelen ten goede komen. Uiteraard beschikken die geprivilegieerde enkelingen over een positie, over kapitaal, over media-controle. Maar vooral bezitten ze het roerloze overwicht van de werkelijkheid en van de tijd, tegenover wat hooguit, net als alle waarheid, de riskante, hachelijke wording is van een mogelijkheid van het Tijdloze” (id, 58).