Oneindig verlangen

‘over’ Georges Bataille

Humor en de dodelijke ernst.

Ik ken twee vormen van taal die me bevallen, die me niet zoveel moeite kosten – ertussenin ligt het uitgestrekte domein van het geklets. Hoe komt het dat de extremen humor en ernst tot elkaar veroordeeld lijken?

De Van Dale beschrijft de belangrijkste betekenis van ernst als een stemming om ‘de dingen in hun wezenlijke waarde, gedaante of belang te willen beschouwen of te beseffen’, als een ‘gestemdheid die zich afkeert van lichtvaardigheid, spot of scherts.’ Het Oudhollandse ernust betekent tevens strijd. Ernst is serieus, en lijkt ook verbonden te zijn met de dood. Waarom wordt ernst van het predicaat dodelijk voorzien? Zou het betekenen dat iets zeer hevig, in zeer hoge mate het geval is, tot de dood aan toe (zoals in dodelijk vermoeid)? Of wil het zeggen dat iets als de dood kan zijn (een dodelijke stilte, een dodelijke bleekheid)? Is de ernst een kwaliteit die direct van een dode is af te lezen, zoals stilte en bleekheid? Kunnen we zeggen dat een dode ernstig is? Misschien. De dood is wel een ernstige zaak. Ernst tekent onze omgang met de dood: er valt niet mee te spotten. Betekent dodelijke ernst dan dat de dood ons tot ernst dwingt? Of omgekeerd, dat er een ernst bestaat die dusdanig groot is dat ze bij wijze van spreken tot een dodelijke staat leidt? Is, met andere woorden, de dood oorzaak of gevolg van de ernst?

Humor is misschien ook wel verbonden met de dood, en dus een serieuze zaak. We kennen een dodelijke humor. Daarnaast is er de zwarte humor, waarvan de sinistere ondertoon ons vrij snel aan de dood doet denken. Het belangrijkste aspect van humor is waarschijnlijk de gevoeligheid voor tegenstrijdigheden, contradicties en dubbelzinnigheden, een gevoeligheid die vrolijk maakt. Humor is niet lichtzinnig. Humor spot niet, niet in de zin waarmee de spottende zich boven het object van zijn spot stelt. Met de dood valt niet te spotten: ze zal ons altijd de baas zijn. Toch blijft er voor ons weinig anders over dan met de dood te spotten. Niet neerbuigend, maar als verwerking: een omgang met iets waarvan we al bij voorbaat weten dat we er aan onderdoor gaan (het is niet te beheersen), waartegen we ons alleen teweer kunnen stellen door het te ondergaan.

In de humor gaat het ik dat wil begrijpen ten onder. De humor is niet het tegendeel van ons ernstige zelf, maar eerder het vervolg erop. Het weten verliest zich in het niet-weten. Het weten is een middel dat, wanneer het vastloopt in de contradicties die door een onophefbaar, dodelijk verschil tussen voorstelling en werkelijkheid wordt veroorzaakt, als ultiem ‘doel’ het absurde en onzinnige heeft,

“het niet-weten doel, het weten middel” (De innerlijke ervaring, 146).