“De mythe … voert het bestaan ‘tot zijn kookpunt’: het deelt hem de tragische emotie mee die zijn heilige intimiteit toegankelijk maakt. (…) De mythe is misschien een fabel maar die fabel staat tegenover de fictie als men de mensen beschouwt die erop dansen, die het uitdragen, en waarvoor het de levende waarheid is (…) Het is solidair met het totale bestaan waarvan het de tastbare uitdrukking is” (‘Lápprenti sorcier’, 535-536)
Bloed en fantasma
Een fantasma heeft bevestiging nodig. De idealen en doelen die me motiveren en voortdrijven, en waarvan ik me vaak maar ten dele of zelfs geheel niet bewust ben, die moeten van tijd tot tijd bevestigd worden. Door anderen. Misschien is het beter om te zeggen dat ze door anderen gevoed moeten worden. Ze vreten energie en hebben daarom ook veel energie nodig (hoeveel energie wenden we wel niet aan om ‘iemand te zijn’?). En wie kan dat allemaal uit zichzelf halen? Alleen een dier of een godheid kan alleen leven, zo zei Nietzsche. Een mens dus niet, of in ieder geval: geen gewoon mens.
De fantasma’s die onze wereld draaiend houden moeten gevoed worden. Waar wordt dat duidelijker, wreder geïllustreerd dan in de rituele mensenoffers van de Azteken. Zij offerden duizenden mensen per jaar, volgens sommigen zelfs honderdduizenden, om letterlijk hun wereld draaiend te houden. Zij dachten, geloofden (dachten te weten) dat de zon niet langer zou opkomen als de goden niet dagelijks gevoed werden met mensenbloed en mensenharten, er dan geen regen zou vallen, de gewassen niet langer zouden groeien en er een einde zou komen aan het leven op aarde.
“Het ritueel is de opvoering van een mythe” (De erotiek, 113).
Rituelen hebben een beschermende functie (La part maudite, 64). Zo voert de dwangmatige zijn ritueel (bijvoorbeeld het dagelijks talloze malen wassen van de handen) op in de context van de mythe die hem beheerst dat zijn wereld zal instorten en hij door allerlei vormen van kwaad zal worden getroffen wanneer er niet aan de vereiste handelingen wordt voldaan. Het is dan ook niet voor niets dat Bataille de hierboven geciteerde uitspraak opvoert in een hoofdstuk over moord en offers, waarvan het laatste deel is getiteld ‘Het overwinnen van de angst’ (De erotiek, H. 7).
Wil men het fantasma onschadelijk maken, dan zal men door de angst heen moeten. Een enorme stap, zo blijkt wel uit de angst die een dwangneuroticus voelt bij alleen al het vooruitzicht dat hij zijn dwanghandelingen moet opgeven. En toen de Spanjaarden van veroveraar Cortés er bij Aztekenkoning Moctezuma op aandrongen een einde te maken aan de bloedige praktijken in de tempel waarschuwde deze hen dat, als de offers ook maar één dag zouden worden onderbroken, de zon niet de kracht zou hebben om de volgende morgen op te komen, de wereld in eeuwige duisternis zou worden gedompeld en met zekerheid ten onder zou gaan. Pas toen de Spanjaarden de Azteken hadden overwonnen en grotendeels uitgeroeid, en hun Grote Tempel hadden verwoest – de stenen ervan gebruikend om hun eigen kerken te bouwen – werd deze angst ‘genegeerd’. Maar de Spanjaarden kenden die angst van de Azteken natuurlijk niet en werden dus ook niet aangedaan door (het uiteenvallen van) hun mythe,
“de geheime opening waardoor de onuitputtelijke energieën van de kosmos uitstromen in de culturele uitingen van de mens” (Campbell)
Met de Spaanse verovering van Tenochtitlan in 1521 kwam er een eind aan het Azteekse kosmische fantasma, aan de wereld van de Azteken, en aan de rijen mensenoffers. Met de overrompeling van het fantasma van de zon werd de peiler onder hun wereld weggeslagen. En het is maar de vraag of de Azteken ooit eigenhandig hun fantasma hadden weten te breken (en daarmee het pad van de vooruitgang en beschaving zouden inslaan zoals de Spaanse priesters dat voor zich zagen). Wellicht zouden de mensenoffers op den duur zijn vervangen door dierenoffers of door het offeren van vruchten en planten, zoals bij vele andere ‘primitieve religies’. Maar dan zou het fantasma op een andere manier gevoed moeten blijven: vervangingen, symboliseringen van het bloedige offer (en is het symbolische offer uit het christendom, het misoffer, dan ook niet een loot van het bloedige offer waarmee het fantasma van de godheid zich voedt?). De mens blijft immers zoeken naar zijn verloren intimiteit.
“In zijn vreemde mythen, in zijn gewelddadige riten, is de mens van meet af aan op zoek naar een verloren intimiteit” (La part maudite, 62).
Het symbolische offer als vervanging van het bloedige offer toont dat het fantasma voortdurend de dreigende potentie heeft om bloedige offers te vragen. Als het erop aan komt, is er geen grens aan de eisen van het fantasma, en daarmee aan de wreedheid van degenen die haar eisen uitvoeren (denk aan de zekerheid van Moctezuma in zijn antwoord aan de Spanjaarden). Dit verklaart iets van de wreedheid of gewelddadigheid van mensen wanneer hun hoogste of diepste voorstellingen in het gedrang komen: dan is er nagenoeg geen grens aan wat daarvoor geofferd mag worden en is de mens tot alles in staat.
Zo zijn het offer en de ‘heilige plicht’ verstrengeld. Spaanse missionarissen die hun afschuw van de mensenoffers uitspraken, benadrukten in hun verslagen tevens dat het offeren van menselijk leven niet gekenmerkt werd door wreedheid, bestraffing of bloeddorstigheid. Het vond altijd plaats onder van grote eerbied getuigende omstandigheden, als hoogste religieuze daad van een zeer godsdienstig volk. Het offer is, tegen zijn fantasmatische achtergrond, uiteindelijk niet eenvoudigweg een destructie, bestraffing of verspilling, maar een noodzakelijk voedsel (‘consumptie’) voor het bepalende fantasma (de Azteekse Zon).[1]
[1] Zie: ‘Het offer of de consumptie’(La part maudite, 61-64).